[8] Maer van de dinghen die in maght zijn / worden de sommighe eyghentlijck sulcks ghenoemt / iae seer eygentlijck / ende sommighe min eyghentlijck.
Meest eyghentlijck worden sommighe dinghen gheseydt in de maght te wesen : de welcke sulcks van haren aerdt zijn / dat sy door haer eyghen selfs toedoen tot volmaeckthedt komen sullen / indien haer niet van buyten in den weghe oft tot beletsel en zy. Soo seydtmen (als boven) dat een nieugheboren mensch Redelijck is / ende een nieugheworpen hondeken / eenen Jacht-hondt; daer nochtans een ionck kindt noch niet oudt ghenoegh en is om reden te ghebruycken / maer magh sulcks metter tijdt eens worden / indien het tot bequaemen ouderdom magh komen : noch oock dat hondeken / dat soo onlancks gheworpen is / ende noch blindt is / gheensins bequaem en is om te iaghen / hoe wel het sulcks worden kan / indien het sijnen volkomen wasdom magh krijghen.
Min eyghentlijck in maght / is al het ghene dat bequaemer stoffe oft materie is / om dat selve oft sulcks te worden / als het metter maght te wesen gehouden wordt. Van dese materie oft stoffe zijnder sommighe die heel nae by komen om te worden 't ghene datse machtigh zijn te worden; de welcke van Galenus Prosecheis 'Prosecheis' / dat is in 't Latijn Continentes, Continuae, oft aenhoudende ghenoemt zijn : alsoo is den roockachtighen domp die heel nae by de vlamme is / metter maght vlamme; ende het bloedt dat in de lichamen der dieren is / is metter maght vleesch / om dat 't geen groote veranderinghe en behoeft om vleesch te worden. Maer de spijse die in de mage al verdoudt ende ghereedt leydt / is wel stoffe oft materie van het vleesch / maer niet nae-by komende oft continua; door dien dat de selve spijse om sulcks te worden / eerst bloedt behoorde te wesen. Noch verder daer van (dat is / min eyghentlijck in maght) is den onverdouden kost / als Deeg / Broot / Terwe / Gerst / ende dierghelijcke dingen; de welcke / om vleesch te worden / noch meer verscheyden veranderinghen van noode hebben. Niet te min / alle dese dinghen worden van Galenus metter maght vleesch ghenoemt / als moghelijck ende bequaem wesende / om naer sommighe veranderingen / metter daet sulcks te worden. Ende dit gaet alleen de voedselen aen.
Aengaende de dinghen die niet en voeden / maer alleen tot het ghenesen dienen / ende Medicijn-droghen ghenoemt worden / sy sullen oock door de selve redene / min noch meer dan de voedselen / sulcks metter maght oft inde mogelijckheyt wesen. Want sy en komen niet door haer eygen porren oft toedoen totter daet oft ad actum (daer wy te voren af vermaent hebben) maer sy moeten een eyghene veranderinghe noodtsakelijck hebben; nochtans soo groote niet als daer van noode is in de dingen die toekomende voedselen zijn; aenghesien dat de Medicijn-droghen niet soo seer en veranderen / dat sy heel tot voedsel ghebroght worden; dan sy worden alleen met eenighe veranderinge totter daet gheledt / ende worden sulcks als men seyde dat sy zijn; te weten 't ghene dat heet genoemt wirde / verwarmt; ende datmen koudt noemde / verkoelt / het brandende verbluystert oft maeckt blaren / het verdoovende beneemt het ghevoelen; ende soo voordts / alle dierghelijcke dingen worden tot sulcken eynde gebroght / alsmen begheerdt; als oock alle andere saken die van het menschelijck lichaem / ende van des selves inwendighe warmte ghedaen worden.
Want de lichaemen der dieren en worden gheensins van de drancken oft drogen beweeght en verandert / 't en zy dat de selve drancken eerst door de lichaemen verandert zijn. Dat de drogen sulcks metter daet zijn als sy zijn / dat ontfanghen sy al van ons : ghelijck het droogh Riet van sy selven niet en heeft dattet onsteken wordt / maer van het vier : 't welck maeckt dat het Riet metter daet sulcks zy als het eerst metter maght is gheweest. Ende soo en konnen de droghen oft drancken ons gheensins verwarmen noch verkoelen / voor dat sy metter daet warm oft koudt zijn : ghelijckerwijs het vier niet vermeerdert en wordt voor dat het houdt oft riet van het vier verandert en is. Alsoo en is 't oock niet te verwonderen / dat alle dingen die verwarmen / eerst van ons lichaem verwarmt begheren te wesen.
Dit kanmen met eene bewijsinghe meer verklaren : Want datmen op een verkoudt lichaem eenighe droghe die heet van maghten is / heel neerstelijck ghestooten ende kleyn ghemaeckt zijnde / overspreyde; nochtans en soude die droghe dat lichaem in gheender voeghen verwarmen; aengesien dat het opleggen oft overspreyden niet ghenoegh en werckt. Daerom seydt Galenus / datmen de verkoude leden met dierghelijcke droghen moet wel doorwrijven / waer door wy eensdeels de hitte al wrijvende verwercken / ende eensdeels al dat door de koude dick ende hardt gheworden was / openen ende dun maken / op dat de droghe (oft de kracht van dien) binnenwaerts kome / ende met de hitte van het lichaem ghevoeght de leden verandere ende verwarme.
Maer / op dat de droghen totter daet ghebroght moghen worden / ende recht in 't werck ghestelt / soo moetmen die in kleyne ende fijne stofkens brenghen / die eerst stampende oft andersins brekende / om alsoo de drancken bequaemer te maken ende krachtigher in het wercken. Dit maghmen lichtelijck bemercken aen de drooghe houten / die teer en dun zijnde veel lichtelijcker door 't vier onsteken worden / dan oft sy dick ende hardt waren. Daerom oock die door den smaeck willen oordeelen van de krachten van eenigh dingh / maken dat eersten kleyn / eer sy dat proeven : oft knauwen ende breken dat met hunne tanden / om daer beter oordeel af te moghen gheven. |