alleen. Door drooghinghe alleene worden die dingen harder ghemaeckt / die te voren door eenighe vremde oft van buyten komende vochtigheyt morwe ende sacht geworden waren / als het weecker oft vochter vleesch in de seerigheden oft sweeringhen : om het welck harder ende vaster te maken / drooghende dinghen van noode zijn / die oock gheene bijtende / uyt-etende / oft eenige dierghelijcke geweldighe kracht en hebben : ghemerckt dat al 't gene dat droogh is / met eenen oock hardt is. Dan het drooge maeckt droogh ende hardt in tweederhander voeghen : eens-deels door 't veranderen oft het altereren van de gestaltenisse der deelen oft leden / 't welck de oprechte wijse is om iet te verharden; ten anderen / door verminderinghe oft verteeringhe der vochtigheydt / de welcke in de holen ende sweet-gaten gheleghen ende besloten was.
Noch isser oock eene maniere van hardigheyt / de welcke gheschiet door vevullinge oft volligheyt : ghelijck het gheschiet als eenen leeren sack te seer vervult zijnde / ghespannen ende gheswollen is : dan dese soorte van hardigheydt wordt van Galenus tegen-dringende oft wederspannigh / in 't Griecks Antitypon 'Antitupon' ghenoemt / noch en wordt van hem niet eygentlijck voor hardigheyt gehouden. Onder de hardt-maeckende dingen rekent den selven Galenus (in 't vijfde boeck van de Krachten der simpelen) de dinghen die hy naderhandt Dickmakende oft Pycnotica noemt.
Hardt
Men noemt gemeenlijck alle die dingen Hardt / de welcke ons middelmatighlijck ghestelt vleesch doen wijcken ende neder douwen.
Sacht
Sacht wordt ghenoemt al 't ghene dat ons vleesch oft huydt wijckt ende toe-gheeft : wel verstaende / indien dat een dingh op sy selven is / en niet van vele verscheyden ghemaeckt. Want daer zijn sommighe dingen / de welcke uyt vele verscheyden dingen gemaeckt oft versamelt zijn / die malkanderen raken als eenen hoop Korens; oft die aen malkanderen haecken oft vast zijn; oft aen malkanderen ghebonden en ghewonden zijn / als Wol / Hayr / en dierghelijcke : de welcke soo t'samen zijnde wel wijcken en toe-gheven konnen / nochtans en zijn gheenssins voor sacht oft weeck te houden.
Locht-makende
Alle dinghen de welcke van dien aerdt zijn / dat sy de sweet-gaetkens van de huydt wijder / ende de substantie oft stoffe van de leden fijnder / dunder oft lochter en subtijlder maken konnen / worden in 't Latijn Resolventia, in 't Griecks Diaphoretica 'Diaforètika' ende meest Araeotica 'Araiootika' genoemt. Desen zijn van haer selven matelijck heet / ende dun van deelen / ende verdroogen een kleyn weynighsken : als is Camille / en witte Maluwe. De seer heete dinghen en hebben dese kracht niet : want sy en maken niet locht oft voos ende subtijl / maer verbranden veel eer / ende door de verbrandinghe soo maeken sy dick ende droogh. Daerenteghen de middelmatige warmte opent de gangen / ende dringt gemackelijck door in het diepste der leden door sijne dunnigheydt oft fijnigheydt / ende versacht alsoo de smerte ende weedom.
IJdel oft locht
Men heet Subtijl oft Ijdel al 't ghene / wiens deelen met ijdel puttekens oft open-staende sweet-gaetkens doorregen oft by-nae doortogen / hol ende ghegatet zijn : als is de Sponse ende Puymsteen; in 't Latijn Rarum, in Duytsch wordt 't van sommighe Voos ghenoemt.
Dicht
Daer teghen wordt Dicht in 't Duytsch / Densum in 't Latijn geheeten / al 't gene / wiens deelen geene open sweet-gaetkens oft ijdel hollekens en hebben / maer vast ende in een ghedronghen zijn.
Dick-makende
De by-een-dringhende ende vast en dick-makende / in 't Latijn Condensantia, in 't Griecks Pycnotica 'Puknootika', strijden recht teghen de locht-makende en fijn-makende dinghen : want sy sluyten en halen de sweet-gaten toe / ende maken d'ijdele en oock de vochte dinghen harder ende vaster. Aldusdanige zijn de verkoelende dingen / nochtans niet aerdachtigh van aerdt / noch luchtigh / maer waterachtigh : ende die en zijn niet oft seer luttel te samentreckende : want sy halen wel wat toe ende sluyten / maer heel slappelijck / en dat door hare sachtigheyt : als Donderbaert / Porceleyne / en meer andere dierghelijcke.
Openende
Aperientia in 't Latijn / in 't Griecks Anastomotica 'Anastomootika', ontsluyten ende openen de holligheyt oft openinghen van de leden / diemen de monden der vaten nae de Latijnsche sprake heet. Dese zijn dichter en grover van deelen / warm / scharp / bijtachtigh; als Verckens-broodt / Loock en Aiuyn.
Stoppende
Sluytende ende stoppende dinghen / Constipantia ende 'Stegnootika' Stegnotica, Contrahentia, Occludentia ende Constringentia genoemt / hebben sulck eenen aerdt / dat sy de mondekens sluyten / ende de onnuttigheden oft vuyligheden / diemen door de sweet-gaetkens oft door de huydt plagh te suyveren ende uyt te laten / binnen houden. Sy zijn koudt / grof van deelen / sonder eenighe scherpheydt; als is Bolus van Armenien / en vele andere dierghelijcke aerdachtighe dinghen. Want al 't ghene sterckelijck sluyten en by een dringhen sal / moet eenigh teghen-dringhende ende harder ghewelt hebben; het welck nergens van dan uyt aerdachtigh stof voordts en kan komen.
Aentreckende
Naer-hen-treckende dinghen / Helctica 'Helktika' ende Epispastica 'Epispastika' in 't Griecks / in 't Latijn Attrahentia, trecken het sap ende de vochtigheydt / ende locken dat uyt de diepe holligheden des lichaems. Dese zijn warm / ende van dunne fijne deelen ghemaeckt. Want 't ghene dat heet is / treckt eyghentlijck nae hem; en by soo verre daer eenighe fijnheyt oft dunheyt der deelen mede gevoeght is / soo treckt het noch gheweldighlijcker. Middelmatige treckinge wordtmen gewaer in dingen die heet ende droogh zijn in den tweeden graedt. Noch krachtigher treckinge is in 't ghene dat in den derden graet drooght en verwarmt. Dan boven alle blijckt de aentreckinghe in 't gene in den vierden graedt heet is : want nae de menighte van de hitte is oock d'aentreckinge grooter oft minder. Voorts de aentreckende droghen zijn van tweederhande materie oft stoffe / nae de meyninghe van Galenus : het een is aentreckende van sijnen eygen aerdt / ende wordt in 't Griecks Autophyes 'Autofues' ghenoemt / dat is van sy selfs voort-gekomen : het ander heeft sijnen oorsprongh oft beginsel uyt een verdorrende rottigheydt.
Van sy selfs komende is het wesen oft de ghestaltenisse van het cruydt Dictamnus, ende Thapsia, Sagapenum, en andere dierghelijcke.
Uyt rottinge komt de kracht van den Deessem oft Neef-deegh / ende de gestaltenisse van sommigh Mest / (te weten van Duyven-mest) maer nochtans niet van allen.
Voordts zijnder oock wel sommighe nae hun treckende dinghen; de welcke sulcks zijn uyt ghelijckenisse van hare gheheel essentie oft wesen / ende niet uyt eenige merckelijcke qualiteyt oft eyghenschap. Soodanighe zijn alle de suyverende oft purgerende drogen / en sommighe Alexiteria ghenoemt; de welcke oock onder de Medicijn-droghen begrepen worden : wiens werckinghe onder de vierde krachten gherekent moeten worden / als hier nae blijcken sal.
Weerdrijvende
Te rugghe oft weder-om-drijvende dinghen / Repercutientia oft 'Apokroestika' Apocroustica, drijven alle de humeuren oft vochtigheden die haer in den weghe zijn nae binnewaerts / in de diepten des lichaems : en dese zijn koudt van aerdt / en grof van deelen : want de koude drijft te rugghe : het welck noch krachtighlijcker wederom iaeght / soo wanneer daer eeinghe grovigheydt van deelen by ghevoeght is. Sulcks zijn de suere / wrange / serpe oft wringende dinghen / als Verjuys / de bloem van Wilde Granaten / de Schorsse van Granaet appelen / en soodanighe andere.
De t'samen-treckende dinghen / Astringentia ghenoemt / drijven oock te rugghe / sonderlingh de ghene die gheholpen worden door fijnheydt oft subtijlheydt van deelen; als het blijckt in het sap dat uyt de schorsen van Okernoten gheperst is / het welcke seer geweldighlijck te samen treckt; ende merckelijck in heel fijne ende seer dunne oft subtijle deelen bestaet. Want de t'samen-treckinghe wordt seer gheholpen door de dunnigheydt oft subtijlheydt van stoffe en substantie. Daerom alle de t'samen-treckende dinghen / de welcke soo fijn niet en zijn / en konnen soo ghemackelijck niet in de diepten komen / door de grovicheyt van de stoffe daer sy van gemaeckt zijn; ghemerckt dat haere dickigheyt haer de weghen besluyt / en den voordt-gangh belet / om in d'inwendighe holen des lichaems te gheraken.
Afvaghende
Dinghen / die de taeye en lijmachtighe vochtigheden oft humeuren in het buytenste des lichaems / oft in de sweet-gaetkens / oft oock in de zeeren en sweeringen hangende / oft vast stekende / afvagen ende uyt-spoelen / worden in 't Latijn Abstergentia en Detergentia, in 't Griecks Rhyptica 'Rhuptika' genoemt. Dese hebben kracht om te verdrooghen / gevoeght met fijnheydt van haer eygen stoffe oft substantie. Ende daer en is niet aen ghelegen / oft dese dingen koudt oft warm zijn : want noch de koude / noch de hitte en sal de werckinge van d'afvaghende dinghen niet verhinderen / ten sy die te groot zijn. Want men vindt af |