Zie scan Cruydt-Boeck 1644 Deel 2 boek 10 Bladzijde 477 |
Het vijfde Boeck van dit tweede Deel, dat is
het tienste van dit gantsche Cruydt-Boeck, hebben wy ghedocht te
besteden tot de beschrijvinghe van de cruyden die Krans-gewijse bloemen
voort pleghen te brenghen : welcke beschrijvinghe met seer goede
redenen nae die van de Krans-cruyden ende welrieckende spruyten volghen
magh : want al is 't saecke dat dese cruyden tot de tuylkens, meyen
oft kranssen niet oft seer luttel dienen, nochtans komen haer bloemen
op 't hooghste van de steelen in de ronde voort, als sommighe kranssen
oft kroonen gheschicktelijck ghevoeght ende ghestelt. Voorts soo
hebben sommighe van dese oock welrieckende saedt, ende daerom moghen
sy nae de welrieckende cruyden beschreven wesen; als zijn Anijs,
Venckel, Ammi, Carwi, ende veel meer andere. Sommighe andere gheven
van haer een welrieckende sap, alsmen siet in de geslachten van Panax
ende van Laser. De wortelen van sommige andere mogen oock wel onder
de welrieckende dingen gherekent wesen; als zijn die van de Angelica,
Meester-wortel oft Astrantia, ende van Meum. Maer nochtans wy en
sullen in dit Boeck niet alle de cruyden beschrijven die Krans-ghewijse
bloemen draghen, want veele van die sullen wat bequaemer onder de
Moes-cruyden ghestelt ende beschreven worden; waer onder sy met recht
te rekenen zijn, ende behooren. Dan wy hebben nu van de Venckel willen
beghinnen, 't welck een seer ghemeyn ghewas is, ende beter bekent
dan eenigh ander van alle dese cruyden; want soo sal den wegh ende
den voortgang tot de andere dierghelijcke lichter ende ghemackelijcker
vallen. |